zondag 20 november 2011

Do’s en don’ts van intro’s

Studenten derdejaars journalistiek maken een magazine. Al weken zijn ze druk met het bladritme, invalshoeken voor artikelen, fotografen zoeken, illustratoren en vormgevers briefen en schrijven. Veel schrijven. De meeste kunnen dat wel. De mooiste reportages en journalistieke verhalen komen binnen. De grappigste weetjes en onverwachte feiten worden verrassend fris opgeschreven.

Maar een onderdeel is onder de maat. Het schrijven van een intro. Zo’n klein pakkend verhaaltje dat de lezer het verhaal intrekt. Dat de urgentie van het verhaal laat zien. Lastig, heel lastig.

Daarom vijf do’s en drie don’ts.

Do:
1. Kort, korter, kortst. Gebruik niet meer dan 40 woorden en blijf schrappen. Hoe korter hoe beter.
2. Zorg dat het intro ontroert, verrast of spanning oproept.
3. Zorg voor afwisseling. Lange én korte zinnen. Desnoods van een woord.
4. Begin met een vraag.
5. Eindig met een belangrijke quote uit het interview of duidt het genre: een verhaal, het gesprek.

Voor alle do’s geldt: zorg in je magazine voor afwisseling. Want ook hier is variatie noodzakelijk om de lezer te blijven verrassen.

Don’t:
1. Geen details of centrale boodschappen, het gaat om de grote lijn.
2. Niet twee keer hetzelfde woord.
3. Geen lijdende zinnen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten